Kikker

Kikker

Kwáák, kwáák.

Wat kwaak je grappig, Klikker.

        Ik ben helemáál niet grappig, ik ben boos.

Ben je boos op mij?

Nee, op die stommerd daar ginds tussen het riet.

Wie is dat dan?

       Die bruine stommerd heet Karel.

Wat heeft hij dan gedaan, Klikker?

        Hij heeft mijn vlieg gestolen.

Hoe gebeurde dat dan?

De vlieg vloog precies vóór mijn mond. Ik stak mijn tong uit om hem te vangen, maar Karels tong was net iets langer en sneller.

 Maar dan heeft hij hem toch niet gestólen?

         Jawel, het was míjn vlieg!

Vind je niet dat elk dier vrij is en niemands bezit kan zijn?

         Als ik hem opeet is ie van mij!

Wil jij van iemand zijn dan? Van een reiger bijvoorbeeld?

         Nee, natuurlijk niet.

Weet je, vroeger dachten mensen dat ze andere mensen mochten bezitten. Ze noemden deze mensen slaven.

         Heb ik nog nooit van gehoord.

Dat is ook al heel lang geleden.

         Hoe weet je dat dan?

Dat staat in ons geschiedenisboek op school.

         O, vertel er eens wat van.

De blanke mensen vonden dat de bruine mensen dom waren en dat ze daarom minder waard waren. Als ze geld betaalden voor een slaaf, was deze bruine persoon het bezit van de blanke. De blanken hadden zelf geen zin in hard werken, dat moesten de slaven maar doen.

Dat is raar, kwáák.

Nou en of. De slaven werden heel hard geslagen als ze niet precies deden wat de blanken wilden.

Oei, wat vreselijk. Wat moeten die mensen zich vreselijk hebben gevoeld. De slavernij heeft heel erg lang geduurd. 

Maar gelukkig hebben de mensen toen gezien dat verschil maken tussen blank en  bruin grote onzin is. En dat elkaar bezitten écht niet kan.

        Om eerlijk te zijn... ik vind bruine kikkers ook stom.

Vind je alleen Karel stom, omdat hij de vlieg sneller kon vangen? Of vind je álle bruine kikkers stom?

Kwáák, ik vind alle bruine kikkers stom, maar ik sla ze niet hoor.

Weet je eigenlijk ook waarom je ze stom vindt?

Nee, maar mijn papa en mama hebben mij verteld dat bruine kikkers stom zijn. Ik mocht nooit met bruine kikkers spelen.

O, dat is jammer, want misschien had je bruine kikkers wél aardig gevonden als je er gewoon mee gespeeld had. Dan had je het zelf kunnen ontdekken.

Nu je het zegt… ik heb het niet zelf verzonnen, maar mijn ouders. Kwáák!

Ja precies, zo gaat dat vaak. Wil je niet eens proberen om met Karel te spelen?

Weet ik niet… of eigenlijk durf ik niet…ik heb zo vaak boos tegen hem gedaan…

Het is nooit te laat om vrienden te worden.

         Goed, ik zwem meteen naar hem toe.    

Succes Klikker!

      Uh, hoi Karel. Ik heb een vlieg gevangen. Hier, hij is voor           jou.

        Wat aardig van je.

     Het spijt me Karel dat ik zo vaak onaardig deed tegen je,         terwijl jij eigenlijk nooit  vervelend was tegen mij.

      Het is al goed, zullen we samen spelen?

Ja leuk! Zullen we waterbommetjes maken, je weet wel, met onze kikkerbilletjes  hard in het water plonzen, zodat het heel hoog spettert.

Mag ik ook meedoen?

       Natuurlijk Evi, gezellig.

Mijn billetjes plonzen wel harder dan jullie kleine billetjes.

              Dat maakt niets uit, de pret is hetzelfde.

Eerst jij, Klikker... O, die ging hard zeg! En nu jij, Karel... Splash!     Het water spatte helemaal tot die onderste tak, Karel.

        Nu ben jij aan de beurt, Evi.

Vragen voor jou