Eendagsvlieg

Eendagsvlieg

Hé, wat doe jij op mijn wang? Je kriebelt.

         O pardon, dat wist ik niet.

Je hebt van die kleine kriebelpootjes. Mag ik ze eens van dichtbij zien?

         Ja hoor. Zal ik op de tafel gaan zitten?

Ja, nu kan ik je kriebelpootjes zien. Wat zijn ze klein zeg. Wat voor soort vlieg ben je eigenlijk?

         Ik ben een ééndagsvlieg.

Kun je dan maar één dag vliegen of zo?

Juist, ik kan maar één dag vliegen, want ik leef maar één mensen-dag.

Jeetje, dat is maar kort zeg!

        Voor mij is het gewoon om maar één dag te leven.

Ik wil niet na één dag al dood hoor.

         Doodgaan is helemaal niet erg.

Hoe weet je dat?

         Als ik morgen doodga, ben ik volgende week weer levend.

Wat zeg je nou toch? Dat kán toch niet!

Jawel, dat kan wél. Als ik dood ben, lijkt het alsof ik er nog gewoon ben. Ik kan nog steeds denken en voelen, ook al ben ik niet hier op deze aarde.

Waar ben je dan als je dood bent?

Ik weet niet hoe het daar heet, maar ik weet dat het niet hier is, omdat er andere kleuren en geuren zijn. Er zijn andere bloemen en doorschijnende mensen.

O ja? Je maakt me wel nieuwsgierig. Vertel er eens wat meer van.

Een keer toen ik dood was, kwam ik in een tuin waar álles oranje was. Niet één kleur oranje, maar wel hónderd verschillende tinten oranje. Toen ik een andere keer dood was, vloog ik door een tuin waar alles paars was. Van zacht lila tot diep paars. Echt heel mooi!

Mag ik een keer méé naar zo’n mooie tuin?

         Nee, dat kan pas als je dood bent.

O, dat wil ik voorlopig nog niet hoor. Je zei net dat je meerdere keren dood bent geweest. Ben je dan ook verschillende keren lévend geweest?

Ja, dat klopt. Elke keer leef ik maar één dag. Maar eigenlijk vóel ik dood en levend precies hetzelfde.

Dus hoef ik eigenlijk helemaal niet bang te zijn om dood te gaan?

         Nee, je hoeft niet bang te zijn.


Mmm, niet meer bang zijn om te verdrinken of een ongeluk te krijgen?

Als ik mens zou zijn, zou ik toch wel voorzichtig zijn, want je mama en papa zouden je wel heel erg missen als je zo vroeg al dood zou gaan.

Ja, da’s waar. Laat ik toch maar proberen héél lang te leven.

         Heel verstandig.

Zeg eens, ééndagsvlieg… je zei dat er doorschijnende mensen in die mooie tuinen waren. Waren dat dóde mensen?

Ja, voor de aardemensen lijken ze dood, maar dáár zijn ze gewoon levend hoor, net als ik. Hoe kan dat dan?

De lichamen worden hier toch begraven en jij zegt dat je doorschijnende lichamen ziet.

Ja. Als ik dood ga, blijft mijn lijfje ook op de aarde, maar mijn geestlichaam ziet er hetzelfde uit, maar dan alleen doorschijnend.

Aha, zit dat zó. Ik heb dus een gewóón lichaam en een gééstlichaam?

         Goed gesnapt.

Maar ik snap nog steeds niet waaróm je dan steeds opnieuw moet doodgaan en weer levend worden...

Om steeds weer nieuwe dingen te leren, in een ander land bijvoorbeeld.

Maar dan kun je toch ook gewóón op reis gaan?

Nee, dat is anders, want je krijgt in elk nieuw leven een andere papa en mama, andere broertjes en zusjes én een andere taak.

Wat bedoel je met een andere taak?

Je moet in elk leven iets anders gaan leren. Soms moet je rijk zijn en soms arm. Soms moet je ziek zijn en soms eenzaam of beroemd. Eigenlijk moet je álles ervaren wat er mogelijk is.

Wat bijzonder, ééndagsvlieg!

Dag meisje, ik vlieg nu verder, want ik heb nog genoeg te doen. Morgen ben ik immers niet meer hier!

Veel plezier in de hemel, dan maar.

        O, heet dat hemel? Dat wist ik niet. Dag meisje.

Vragen voor jou